Westerse filosofie. Descartes. Meditaties. Titel: Wat doet Descartes als hij mediteert?

De Meditaties van Descartes, oftewel: Wat doet Descartes als hij ‘mediteert’?


In zijn eerste 'denkregel' geeft Descartes aan dat we niets voor waar moeten houden wat niet evident (helder) is. (Zie vorige blog.) Dit niet-heldere dient onderzocht te worden (denkregel 2). Dit is wat hij doet in zijn meditaties. Hij doet daarmee iets anders dan wat wij tegenwoordig onder 'mediteren' verstaan. Hij denkt en dat doet hij bewust en systematisch: stap voor stap, waarbij hij begint met het methodisch betwijfelen van alles wat hij tot dan toe voor waar heeft gehouden.

Hij beschrijft ook de voorwaarden om dat te kunnen doen. Deze gelden nog steeds, ook voor ons mediteren en meer dan ooit: hij neemt er de tijd voor. Hij heeft "zijn geest bevrijd van alle dagelijkse zorgen" (niet als een gevolg van de meditatie, maar als voorwaarde!) en hij heeft zich 'terug getrokken'. Kortom: hij ging in retraite. Om dat mogelijk te maken wisselde Descartes nogal eens van woning. Hij nam dan weinig meer mee "dan een bijbel en de Summa van Thomas van Aquino" en zelfs zijn beste vrienden wisten niet altijd waar hij op een gegeven ogenblik woonde. Zo verkreeg hij rust en tijd om op een serieuze en vrijmoedige manier (sérieusement et avec liberté) goed te kunnen nadenken. 


“Nu mijn geest bevrijd is van alle zorgen en ik me verzekerd heb van een gegarandeerde vrije tijd in een vredige omgeving, trek ik me op mijzelf terug en zal ik eindelijk de tijd nemen om op een serieuze en vrijmoedige manier over te gaan tot de algehele omverwerping van mijn oude meningen.” 


Behalve het zo centraal gestelde denken is ook het hier genoemde doel van Descartes' eerste meditatie: 'de algehele omverwerping van oude meningen' niet wat men met meditatie wil bereiken. (Dit kan overigens wel een gevolg zijn en krijgt een andere, meer gebruikelijke, betekenis wanneer men, i.p.v. 'meningen', 'gewoonten en denkpatronen' zou lezen.) 

Maar het gaat Descartes in essentie om iets dat onbetwijfelbaar waar is. Want zegt hij: "ik heb gemerkt hoeveel onwaars ik vanaf mijn vroege jeugd voor waar heb gehouden en hoe twijfelachtig alles is wat ik daar naderhand op heb voortgebouwd". Daarom wil hij, "alles tot de grond toe afbreken en vanaf de eerste funderingen een nieuw begin maken.”

Hij begint zijn meditatie (denkoefening) vervolgens met de overweging dat (zoals de ervaring leert) autoriteiten gewantrouwd moeten worden en dat je veeleer op je eigen zintuigen moet vertrouwen, want:


"Alles waarvan ik tot nu toe heb aangenomen dat het in de hoogste mate waar is, heb ik ofwel uit de zintuigen ofwel via de zintuigen ontvangen." Maar net als die autoriteiten kunnen ook de zintuigen ons bedriegen. Voorbeelden hiervan zijn: de waarneming van een platte aarde, de zon die lijkt op te gaan, de vierkante toren die vanuit de verte rond lijkt, de stok in het water die gebroken lijkt, etc. en "het is verstandig om nooit helemaal te vertrouwen op wat ons ook maar één keer heeft misleid".


Maar, mediteert/denkt hij verder: er zijn toch heel veel dingen waaraan zeker niet kan worden getwijfeld, ook al ontlenen we ze aan de zintuigen: zoals "bijvoorbeeld dat ik hier ben, dat ik bij het vuur zit, mijn winterkleren aan heb, dit papier in mijn handen vasthoud; en dergelijke. Op grond waarvan zou ik kunnen ontkennen dat deze handen en dit hele lichaam van mij zijn?" Maar (en dan volgt zijn derde twijfelargument): "het is heel goed mogelijk dat ik dit nu droom". Dat is me inderdaad wel vaker overkomen: dat ik ik iets droom dat zo werkelijk is als maar zijn kan, tot ik wakker word en me dan pas realiseer dat ik droomde.


En dan is er nog de mogelijkheid, overweegt Descartes, dat ik bedrogen wordt door een kwade genius die ons in alles bedriegt, zelfs aangaande de meest heldere gewaarwordingen die we in een wakend bewustzijn delen (b.v. "iedere keer als we twee en drie bij elkaar optellen"). (Dit gegeven van een mogelijk totaal bedrog, wordt bv. uitgewerkt in de filmcyclus van the Matrix waar mensen in cocons worden opgekweekt en energetisch worden afgetapt, daarin opgesloten zitten (als de gevangenen in Plato's grot), zonder deze droommachines ooit te verlaten, maar wel het idee hebben dat ze een 'werkelijk bestaan' leiden. Dit laatste argument maakt alles betwijfelbaar.


Behalve dan, zoals hij de volgende dag, tijdens zijn tweede meditatie, heel helder inziet: dat hij twijfelt: "want ook als ik aan alles twijfel, kan ik niet twijfelen aan het feit dat ik twijfel", waarmee hij een waarlijk onbetwijfelbaar fundament heeft gevonden, waarmee hij (en met hem de moderne westerse filosofie) verder kan: ik twijfel, dus ik ben.


"Nu sluit ik mijn ogen, ik stop mijn oren dicht en ik sluit al mijn zintuigen af. Ook alle beelden van lichamelijke dingen wis ik uit mijn gedachten of ik hecht er, omdat dit nauwelijks mogelijk is, in elk geval geen enkele waarde aan en doe alsof ze betekenisloos en onjuist zijn. Terwijl ik zo alleen mezelf toespreek en zo scherp mogelijk beschouw, tracht ik me langzamerhand meer bekend en vertrouwd te maken met mezelf." En: "Ik beschouw mijzelf alsof ik geen handen heb, geen ogen, geen vlees, geen bloed, geen enkel zintuig. Ik blijf hardnekkig vasthouden aan deze meditatie." 


Descartes beschouwt zichzelf hiermee als 'een zuiver denkend iets', want 


…. ik weet nu zonneklaar dat er niets gemakkelijker of evidenter door mij kan worden waargenomen dan mijn geest. Maar omdat men zich door gewenning niet zo snel van een oude mening kan ontdoen, wil ik hier even stoppen om die nieuwe kennis door een langdurige meditatie dieper in mijn geheugen te prenten.


Met dit laatste geeft hij aan waar meditatie, in de westerse traditie, voor staat (zoals dat ook voor b.v. Marcus Aurelius geldt): een sytematisch overdenken van (of je zelf toespreken aangaande) een specifiek onderwerp en de daarmee moeizaam bereikte conclusies steeds weer overdenken en daardoor in te slijpen, opdat we ons deze conclusies eigen kunnen maken. 

"Want", zegt Descartes: "hoewel ik in mijzelf de zwakte ervaar dat ik niet steeds aan één en hetzelfde inzicht kan vasthouden, kan ik het toch door een aandachtige en vaker herhaalde meditatie tot stand brengen dat ik me dit zo vaak het nodig is herinner en op die manier een zekere gewoonte ontwikkel om me niet te vergissen." 


 Kanttekeningen vanuit de wereldfilosofie

Het droomargument wordt vaak gebruikt om onze beleving van de werkelijkheid te relativeren, ook en met name in de zgn. 'Oosterse', wijsgerige tradities. Zo betekent de eretitel Boeddha: de Ontwaakte, stelt het diamantsutra (vajracchedikasutra) dat "dit alles is als een droom in de nacht" en droomt Zhuang Zi van een vlinder en vraagt zich vervolgens af of hij wellicht geen vlinder is die droomt dat hij Zhuang Zi is. Het is waarlijk lastig een criterium te vinden dat het onderscheid tussen droom en werkelijkheid zeker stelt, anders dan dat ontwaken…

Descartes gaat uit van de voor de voor de main stream van 'het westerse denken' kenmerkende vooronderstelling dat er dan ook iemand moet zijn die droomt, ofwel dat er 'iets moet zijn dat denkt'. Interessant is dat de boeddhistische wijsheidstraditie juist deze, Descartes' voornaamste conclusie, betwijfelt: nl. dat er een ik is, dat denkt, een dromer die droomt. Het is wellicht de meest centrale these van het boeddhisme dat er geen (duurzaam, substantieel) zelf bestaat. Juist daarom is dit alles 'als een droom’. Opmerkelijk is verder ook dat verscheidene boeddhistische meditatie/filosofie-scholen het twijfelen centraal stellen als een voorwaarde voor verlichting: "Grote twijfel: groot ontwaken. Kleine twijfel: klein ontwaken. Geen twijfel: geen ontwaken". 

Peter van Hooft, herfst 2017


In de Wijsgerige Jaargang wordt de geschiedenis van de filosofie verbonden met de eigen ervaring en levenswijze.

We combineren filosofie met meditatie.